Belsele wordt als een van de oudste Wase nederzettingen bestempeld. Fundamenten van een Romeinse villa in de wijk Steenwerk ondersteunen het vermoeden dat de dorpskom tijdens de Gallo-Romeinse periode ontstond langs de baan Antwerpen-Gent-Rijsel. De benaming Belsele komt al voor in documenten uit de negende eeuw. Het achtervoegsel -sele verwijst naar een Frankische oorsprong. In de tweede helft van het eerste millennium was er wellicht een kleine Frankische landbouwgemeenschap gevestigd op de Belseelse heide. In 1217 werd Belsele een autonome parochie. De merkwaardige Sint-Andreas- en Ghislenuskerk dateert uit de dertiende eeuw; het is een herhaaldelijk verbouwde gotische kruiskerk met sporen van Romaanse architectuur in de benedenkerk en de torenbasis. Door toedoen van gravin Johanna van Constantinopel werd Belsele eveneens in 1217 administratief verenigd met Sinaai in een vierschaar,die ressorteerde onder de Keure van Waas. De vierschaar werd bestuurd door een meier,een griffier en telkens vier schepenen uit beide dorpsheerlijkheden. Zij vergaderde over algemene of financiële kwesties en kleinere strafzaken. Onder het Franse bewind werd de vierschaar opgeheven en werd Belsele kantonhoofdplaats in het Scheldedepartement. Onderhorige gemeenten waren:Daknam,Eksaarde,Elversele,Kemzeke,Sinaai,Sint Pauwels,Tielrode en Waasmunster. Tot de eerste helft van de twintigste eeuw behield Belsele zijn typisch karakter van Waas landbouwdorp. De productie bleef tot 1850 hoofdzakelijk afgestemd op vlas en graan. Daarna gebeurde een geleidelijke omschakeling naar veeteelt. Houthandel ten behoeve van de Wase steenbakkerijen was een belangrijke economische factor in de negentiende eeuw. Daarnaast bestonden er kleine ambachtelijke bedrijven,zoals brouwerijen,weverijen,klompen en schoenmakerijen. Met dank aan de webstek van de familie Hiel.