“Het leven is een strijd” wordt er dikwijls beweerd en inderdaad meestal terecht. Persoonlijk zit ik momenteel in een tweestrijd verwikkeld. Enerzijds zou ik op aanraden van de dokter moeten verminderen of nog liever moeten stoppen met roken en bovendien verminderen met alcoholverbruik. De eerste opdracht gaat gewoon hopeloos op in rook,de tweede suggestie is wellicht haalbaar. Anderzijds wil ik enigszins het Palmverbruik op peil houden om zoveel mogelijk afdankingen in‘mijn’geliefkoosde brouwerij in Steenhuffel te beperken. Noem mij dus maar een‘sociaal drinker’in de echte zin van het woord. Mits de doorlopende vergunning van mijn goedwillige vrouw,ga ik dagelijks aperitieven metéén(of meerdere)Palm inéén van onze dorpscafés. Het zijn immers de plaatsen waar ik soms aan sociaal dienstbetoon doe. Noem het gerust zitdagen in het‘Boerenparlement’,waar je de hartslag van Belsele voelt of zelfs hoort. Eens de‘papklok’haar twaalf slagen klepelt,weet ik dat mijn speeltijd halfweg is,want om halféén is het etenstijd,meestal een lekker dineetje,beginnend met heerlijke,verse warme soep. Het gebeurt dikwijls dat ik nog een traktatie vanéén of ander tooggenoot moet weigeren omwille van dat‘heilige uur’. “Allez”! porren ze me aan,“op die paar minuten steekt het toch niet”! -“Toch wel” repliceer ik dan“anders heb ik koude soep en een kwade vrouw. Twee dinges waar je niets mee kan doen”. –“Je vrouw is toch geen kwade”,proberen ze dan. –“Zeker niet” antwoord ik dan“ik heb een gouden vrouw en zij heeft een zilveren man! “Smakelijk allemaal”. Eens leek die gouden vrouw wel een gebarsten klok. Heel uitzonderlijk gelukkiglijk. Misschien is de maartse sneeuw wel mijn inspiratiebron voor dit verhaal. Lang geleden in 1985 als ik mij niet vergis. Via min sociaal dienstbetoon–zie je wel–had ik Gust Venneman,in de volksmond‘Gustéénbeen’een kolenkachel bezorgd van het OCMW. Na een toneelrepetitie voor het stuk‘Bosmans&Coppenolle’maakte Gust in de Oude Zwaan,zijn beklag over die kachel,die maar niet wilde branden. Ik beloofde hem,te proberen,hem een andere te bezorgen. De betreurde regisseur Raymond Schrijvers,ook een sociaal voelend man,hoorde ons gesprek. “Zoeken jullie een goede stoof? Ik kan jullie een bezorgen,maar dan moeten we vlug zijn. In mijn school in Sint-Gillis hebben ze centrale verwarming geïnstalleerd en alle kachels staan uitgebroken. Morgen komt er een opkoper. Als je wilt gaan we nog vanavond een stoof halen,morgen is het te laat”. Het was bij den elven,dik gesneeuwd en spek glad. Kris Boelens,die‘Bossemans’speelde,was bereid met zijn VW-camionette naar Sint-Gillis te rijden,na een vermoedelijk moeilijk overleg met zijn vrouw. Ook ik kreeg amper een vergunning en wij vertrokken met onze waarschuwing dat het laat zou kunnen worden,gezien de toestand van de baan. Bovendien was het onze bedoeling,de eventuele stoof nog te plaatsen in de krotwoning van Gust aan‘den Halt’. “Mijn deur is altijd open” riep Gust,“om het even welk uur,ze kan toch niet meer vast”! Op minder dan geen tijd hadden wij een prachtige,zo goed als nieuwe vulhaard uit de massa kachels gekozen. Even vlug was hij opgeladen. “Kom” zei Raymond,“daar gaan we enen op drinken in mijn stamcaféhier in Sint-Gillis”. –Wij deden daar ons part….” Glijdend onder een zware sneeuwbui vertrokken wij. Diep in de nacht arriveerden wij heelhuids aan de‘villa Gust’. Wij openden de slepende deurpoort. De verraste ratten sprongen ten alle kanten weg,terwijl Gust vanonder zijn berg lompen kroop. –“Hoe laat is’t mannen” vroeg Gust. We konden het zelf niet geloven‘twee uur’! Het was bitter koud in het erbarmelijke‘hol’. “Ga je ze nog plaatsen?” vroeg Gust,terwijl we de oude kachel al uit de afbrokkelende schouw trokken. “Da’s zeker Gust,binnen het kwartiertje brandt ze” riep regisseur Raymond optimistisch. Het instuikende schouwgat diende opgemetst te worden. “Geen probleem” zei Gust,in dat gankske hiernaast ligt allerlei materiaal”. En inderdaad wij vonden daar cement,rijnzand,zavel,stenen,hamer,beitels maar geen truweel. Een handige Raymond wist zich te behelpen met een oude versleten koolschop,terwijl Kris en ik met nog een acteur(?)als metserdiender fungeerden. In geen tijd was het schouwgat gemeten en gemetst en werd de zware vulhaard in de schouw geschoven. Het werd“kwart voor drie” toen de kachel deugdelijk warm gonsde. Het klonk voor ons en zeker voor Gust als een hemelse melodie. “Allez mannen neig bedankt” riep Gust“Ga maar enen drinken op mijn kap” niet beseffend dat de drankhuizen reeds lang gesloten waren. Wij bedankten mekaar voor de collegiale medewerking en wensten mekaar ook een“wel thuis” en“wel te rusten”. ‘Wablieft’!? Wel thuis en wel te rusten? Al het goud van mijn vrouw was verdwenen. Het zalige gegons van de kachel ook. Een stortbui,met gedonder zonder bliksem,nog erger dan een sneeuwstorm brak ze los. “Zijt ge gulder zot met zo’n weer naar ginder te rijden. Ik zit hier dood van de schrik. Zijt ge nog niet genoeg van huis weg met die zever van dat toneel dat ge nog zulke toeren moet uithalen?” enz. enz…. Nog stiller en koeler dan die oude stof aanhoorde ik de uitzonderlijke prediking. En toch voelde ik mij niet schuldig. In tegendeel…eerder gelukkig. Dat was het‘gelukkig’. Het sterkste wapen dat er bestaat flitste het ineens door mijn brein. “Ja kind,je hebt misschien gelijk” begon ik. Maar wij hebben hard gewerkt”,verdedigde ik. –“En stevig gedronken” werd er terug gekaatst”.–“Dat moet ge toch begrijpen in dergelijke omstandigheden” probeerde ik de storm te luwen. –“’t Is altijd hetzelfde met ulder,hoeveel heb der uit”? -“Eén slechte stoof hebben we er uitgetrokken”,probeerde ik de prettige noot er in te gooien. Olie op het vuur,was het. Magda vlamde nog harder dan Gust zijn stoof,echter zonder gegons maar met gegrom. Toch jubelde ik van geluk. “Kom” zei ik strenger dan gewoonlijk,“kom mee naar de badkamer”! Gedwee volgde ze mij. –“Kijk eens Magda in de spiegel. Kijk eens naar je boos gezicht,‘t staat zo rood als de pot van een Leuvense stoof van vroeger. En kijk nu eens naar het mijne. Nog zwetend van het metselwerk misschien–“en van den drank”–gooide ze er tussen. –“Misschien,maar kijk eens goed,mijn ogen stralen van geluk. Wij hebben een mens‘warm gelukkig’gemaakt. Die ligt nu waarschijnlijk nog harder te zweten dan ik…Bekijk de spiegel eens en denk eens goed na,misschien kun jij dan ook mijn geluk voelen. –Grote stilte–Wij weenden allebei en het eindigde met een traannatte kus. Voor het verzoenende liefdesspel was het inmiddels veel te laat. Maar wij gloeiden,net zoals de stoof van Gust. Een nacht om nooit te vergeten. Hartelijk dank! Spiegeltje aan de wand!