“Mea culpa,mea culpa,mea màxima culpa”! Voor velen,Latijn misschien,letterlijk en figuurlijk. Het waren destijdséén van de eerste Latijnse zinnetjes die wij als misdienaars aangeleerd kregen en die wij diep gebogen en geknield moesten prevelen in het‘confiteor’aan de voeten van de priester en altaar,bij het begin van de mis. Maar voor de redactie en in mindere mate ook voor mij,betekent dit:“door mijn schuld,door mijn schuld,door mijn grote schuld”! Inderdaad,het is‘onze’schuld dat jullie in het voorgaande Reynaertnummertje te vergeefs gezocht hebben naar het ontbrekende“Vrije Teugeltje”. De redactieverantwoordelijken oordeelden dat zij te veel aan teksten hadden en stelden mij voor,eenmalig plaats te willen ruimen met mijn‘Teugeltje’voor het informatieve artikel van de Koninklijke Fanfare Ste.Cecilia. In het diepste puntje van mijn slecht karakter moet er ergens toch een tipje‘goodwill’gezeten hebben en mede met mijn grote sympathie voor de Koninklijke Fanfare ging ik akkoord met het recactievoorstel. Dus geen“Vrije Teugel”. Maar…Owee! Nooit gedacht dat het teugeltje bij de lezers op zo een belangstelling kon rekenen. Een ongelooflijke vloed van kritiek,geweeklaag,vraagstellingen,zelfs bijna boze reacties van fervente Reynaertlezers protesteerden. Meestal aan mijn adres maar ook wel aan de redactie. Een paar citaten“’t was een Reinaert zonder staart”–“het volkse is verdwenen”–“’t is’t eerste wat wij lezen”–“legt Reynaert zijn oor niet meer te luister?”“ge gaat er toch niet met stoppen”? e.a. Het leek wel alsof wij een doodzonde hadden begaan midden de paas- en vastentijd. Berouw komt na de zonde,als goede zondaar weet ik dat en daarom ter compensatie of misschien als penitentie,ga ik proberen mijn beste pen haar werk te laten doen,over drie bladzijden nog wel,om er een gezellig‘volks’artikeltje van te maken in een gemoedelijk bekend Belseels klimaat. Tijdens de zomerse lente hebben wij de omtovering van de‘meersekens’in een schitterend‘park in wording’mogen meemaken. Het wordt zeker een unieke oase van groen,water en rust,zeg maar een reuze grote groene long. Het 4 Ha grote domein krijgt een publiek karakter,dus zomaar ter beschikking gesteld aan de bevolking door de familie Deprez,die wij er nu reeds erg dankbaar voor zijn. Hopelijk kan dit groene‘geschenk’rekenen op het grootste respect van de natuurliefhebbers en vermoedelijk vele wandelaars. Eerder werd het bisschoppelijk kasteel met zijn hovingen door dezelfde familie aangekocht en schitterend gerenoveerd. Legendarisch kunnen wij dit domein wel noemen,want het heeft al een lange geschiedenis. Ooit was het een pensionaat,tijdens de tweede wereldoorlog was er zelfs de Duitse kommandantur gevestigd. Meest recent deed het kasteel met zijn omringende villaatjes dienst als huisvesting voor rustende pastoors. In pastoorsmiddens betitelde men het als‘den abattoir van Belsele’,omdat de meeste inwonende priesters daar het aardse met het eeuwige kwamen wisselen. Maar in volkstermen spraken wij van het‘kasteel en den hof van Moeder Albertha’. Ondanks het bisschoppelijk verbod,stelde de welwillende Albertha sporadisch de prachtige hovingen ter beschikking voor bepaalde activiteiten zoals muziekconcerten,het zoeken en rapen van paaseieren door KWB-kinderen e.a. Tijdens de harde en strenge winters van weleer werd er door kinderen sporadisch geschaatst op de dichtgevroren bisschoppelijke vijvers,onder het waakzaam oog van een rustend maar sportief gebleven pastoor in lange zwarte soutane met stijve witte Romeinse kraag. God weet en moeder Albertha misschien ook wel,hoeveel romantische liefdes er zijn ontstaan onder het bladergewelf van de monumentale bisschoppelijke bomen? Persoonlijk heb ik ook wel enige nostalgische herinneringen aan dit domein. Nu als inspiratiebron. Misschien illegaal maar zeker stiekem,met een stilzwijgende toelating van de door de vingers kijkende conciërge Julien Colman,waagde ik mij af en toe samen met mijn hondje Prosper door de hovingen langsheen de binnenvijvers. Blijkbaar was ik niet de enige wandelaar. Tijdenséén van de debatten van het‘boerenparlement’inéén van de dorpscafés,wist mijn collega-wandelaar Fons Mul mij te vertellen dat er op vijvers van het kasteel reuzenkarpers zaten,wat voor mij geen nieuws was. “Ik weet het Fons” repliceerde ik,“ik heb het ook al gezien! Ik heb ze al menig maal gevoederd”. “Ja,ja” vervolgde Fons,“maar daar lag daar een dode karper aan de kant. Ik haalde hem eruit en hij kon zelfs niet in mijn emmer”! In de wetenschap dat je bij een verhaaltje van Fons altijd best een grote korrel zout gebruikt,ging ik in de tegenaanval. “Heb je die grote snoek dan nog niet zien liggen op de binnenvijver Fons? Hij ligt in het smalle gedeelte van vijver. Het beest is zo groot dat hij zich niet kan keren. Hij ligt steeds met zijn kop naar het dorp toe”. Loog ik dat het kletterde. –“Nee” zei Fons duidelijk verrast met opengesperde ogen,“nog niet gezien,maar ik zal gaan kijken”. Ik verwittigde de ook al schalkse Julien Colman dat hij Fons in zijn hof mocht verwachten en dat hij desgevallend mijn leugen aan Fons moest bevestigen. Julien speelde het spel uiteraard graag mee. Na verschillende dagen vroeg ik aan Fons of hij de snoek al gezien had. “Neen” zei hij“maar ik ben al dikwijls gaan kijken maar ik heb hem nog nnoit gezien! Julien Colman heeft hem ook al opgemerkt”! –“Ja Fons” antwoordde ik,“hij komt maar zelden boven,meestal bij hoge wind en volle maan”. –“Ah” zei Fons,goed dat ik dat weet. Een paar weken later,de dag voor 1 april:”Fons” zei ik,“’t is’t moment hé! De wind zit hoog en deze nacht is het volle maan,de snoek zal morgen wel te zien zijn. Je kunt het zien,zijn grote rugvin steekt dan boven uit het water terwijl hij met zijn staart ligt te roeren”–“Bedankt voor de inlichting,ik zal morgen zeker gaan kijken” juichte Fons,tot mijn groot genoegen en dat van mijn tafelgenoten,die uiteraard geamuseerd het verhaaltje volgden. “Mijnen snoek braadt”! fezelde ik door mijn tanden naar mijn collega’s-drinkerds toe. Een paar dagen later…..”Awel Fons,heb je de snoek nu gezien“? -“Ja zulle! Wat voor een beest is dat jong? En hij probeert zich steeds maar te keren,maar dat lukt niet hé”! lachte hij bijna de snoek nabootsend. “Maar ik heb wel gezien dat er al een heel stuk uit zijn staart is”! voegde hij er nog liegend aan toe. Verdorie,dacht ik. “Die kan nog harder liegen dan ik”. Met een onuitgegeven reflex repliceerde ik al liegend“Awel Fons,nu dat ge zegt mijnen hond liep verleden week met iets in zijn muil en dat was waarschijnlijk dat stuk staart”! -“Dat kan goed zijn”! beaamde Fons. Wie in deze anekdote de gele trui van‘liegbeest’behaald heeft laat ik aan de lezer over. Maaréén zaak staat als een paal(vin)boven water,Fons is zeker de te kloppen man! Maar gelukkig is hij nog steeds de vaandrig van de Koninklijke Fanfare. Zowel hij als ik hebben ernstige concurrentie. Zo waren er twee beroepsleugenaars aan het kampen. Zegt de ene:“Ik ben op reis geweest tot op het einde van de wereld”! –“Allé”,lacht de andere ongelovig“wat was daar te zien”? -“Een enorme dikke en lange rotsmuur”! riep hij. –“Awel riep de tweede zegevierend:”ik zat daarachter te vissen”. Een waarheid als koe nu:“Er staat een teugeltje in de Reinaert,met nog een schitterende pluimstaart,maar,misschien zit er wel venijn in. Opletten dus! Dat zien we dan wel…de volgende keer,al was het in het smalste gedeelte van het volgend Reinaertnummer