Het volk vertelt die gebeurtenis als volgt:Voor vele jaren was er te Belsele eene klok gebersten. Op zekeren dag kwam er een ketellapper in 't dorp,die beweerde de klok te kunnen maken. Men vroeg hem wat hij daartoe noodig had. "Klokspijs van goud en zilver,"antwoordde hij,"bezorgt mij die,en gij zult nooit schooneren klank gehoord hebben."Al spoedig werd hem al het goud en zilver gebracht dat er in het dorp voorhanden was,en den volgenden dag zou de kunstenaar met zijn werk beginnen. Men raadt het overige. Op den bepaalden dag was er geen ketellapper meer te hooren noch te zien. De Belselenaren kregen nadien den spotnaam van Kloklappers,waarom zij somtijds dapper aan den slag geraken. Spotrijm: De Belceleneren zullen hulder nie laten foppen,Want zij lappen hun klokken. Als hun klok geborsten is,Zijn zij aan 't lappen zonder remies. Ik zeg het bont en kleer: Een kloklapper is ieder Belceneer